Het is een plek waar velen van u dagelijks langsrijden. Er bijna overheen zelfs. Alle Leidenaren die op de A4 richting Amsterdam afslag 6a nemen in de richting van Leiden en Zoeterwoude, passeren het zonder het misschien in de gaten te hebben. Daar, onder en naast afslag 6a ligt het Papenmeer. Een op het oog klein meertje dat vanaf de weg nauwelijks te zien is en dat slechts per boot te bereiken is. Het Papenmeer was de laatste stop van de Watergeuzen voordat ze bij de Lammenschans zouden zijn. Doorvaren in de richting van Leiden was echter lastig geweest. Vanwege het uitblijven van Hollands noodweer moesten de geuzen bij gebrek aan ondergelopen polders telkens alternatieve routes bedenken. Voordat de geuzen bij het Papenmeer aangekomen waren moesten ze bijvoorbeeld door de nauwelijks ondergelopen polders bij Zoeterwoude richting de Meerburgse Watering. Dat was nog een flinke klus ook omdat er zich de nodige Spanjaarden in het gebied ophielden.

De polders bij Zoeterwoude waar de geuzen doorheen moesten
Op 1 oktober waren de geuzen aangekomen op het Papenmeer en lagen daar voor anker. Op 1 oktober gebeurde er echter een aantal dingen die wij nu ‘gamechangers’ zouden noemen: Als eerste begonnen de geuzen met het beschieten van de iets verderop gelegen Lammenschans. Daar hield de hoofmoot van het Spaanse leger zich schuil. De kanonnen op de geuzenvloot waren echter niet zo nauwkeurig. Als snel kwam met en er achter dat het onbegonnen werk was om vanaf deze afstand de Spaanse stellingen te beschieten. Als tweede werd er een postduif van Willem Speelman met een briefje aan zijn pootje gestuurd naar de stad. In het briefje stond het verzoek van geuzenleider Boisot aan de stad om op de eerstvolgende avond, dat zou de avond van 2 oktober zijn, een uitval te plaatsen in de richting van de Lammenschans. Boisot en zijn geuzen zouden dat op hetzelfde moment vanaf de andere kant doen en dus zou de Lammenschans vanuit twee kanten aangevallen worden. Dat moest de Spanjaarden er wel onder krijgen.
Als laatste, en dat werd echt als een Godsgeschenk gezien, was het weer omgeslagen. Gerard Cox zou gezongen hebben dat de mooie zomer weer voorbij was, want het ging regenen en stormen. Bovendien was er sprake van springtij met als gevolg dat er enorme hoeveelheden water door de doorgestoken dijken richting het Rijnland werden geblazen. Slagregens, een zuidwesterstorm en springtij, het was het weer dat Leiden nodig had om Ontzet te kunnen worden. Gevolg van het omgeslagen weer was dat het land eindelijk goed onder water kwam te staan, iets dat duidelijk in het voordeel van Boisot en zijn geuzen was. Hierdoor kwam de stad Leiden binnen handbereik te liggen, al moesten de geuzen nog wel afrekenen met de Spanjaarden die gelegerd waren in de Lammenschans. 1 oktober werd hiermee een cruciale dag voor het naderende Ontzet, al wisten de geuzen, de Spanjaarden en de Leidenaren dat op die dag, nu 450 jaar geleden niet. De eindfase van het Beleg èn van de tocht van geuzen was ingegaan.