deel 19 – Jan van Hout

deel 19 – Jan van Hout
Kwaad was hij, echt kwaad toen hij dominee Taling tekeer hoorde gaan op de kansel van de Pieterskerk. Het beleg van Leiden was een aantal maanden oud toen de stad noodgedwongen een alternatief moest zoeken voor munten van zilver. Edelmetaal om munten te slaan was er echter niet in de stad. Uiteindelijk kwam men met een verrassend inventief idee: laten we munten van papier maken! In de voormalige katholieke kerken lagen stapels misboeken en als je 50 pagina’s van het dunne papier aan elkaar plakt en daar een munt van perst dan had je best een aardig alternatief de steeds schaarser wordende zilveren munten. Het waren slechts tijdelijke noodmunten dus ‘this will do’ moeten ze hebben gedacht. Het was uiteindelijk Willem van Oranje zelf die Leiden toestemming gaf om de noodmunten te maken. Om de munten uniek te maken werd er een stempel op gezet. Een leeuw met daarbij de tekst Haec Libertatis Ergo: omwille van de vrijheid. Vanwege het behoud van de vrijheden van de stad waren de poorten immers al een paar maanden gesloten gebleven. Maar juist vanwege die spreuk op de tijdelijke munten was dominee Taling zo tekeergegaan. Zwijnen waren het, degene die deze munten hadden bedacht en gemaakt. Taling herhaalde het een aantal keer al staand op de kansel. Jan van Hout werd kwader en kwader. “Die zwijnen van het stadsbestuur hebben een vrijheidsspreuk op de munten gezet. Maar dat is niet waarom we standhouden tegen de Spanjaarden. Dat doen we omdat we Calvinisten zijn: Haec Religionis Ergo. Omwille van de godsdienst. Dat die zwijnen aan de Breestraat dat niet begrijpen”. De maat voor Jan van Hout, stadssecretaris van het Leidse stadsbestuur ten tijde van het Beleg in 1574, was vol. Hij sprong op en greep naar zijn pistool. “Zal ik hem van de kansel knallen?” vroeg hij aan Burgemeester Pieter van der Werf die naast hem in de kerkbanken zat. “Nee tuurlijk niet” moet Van der Werf gezegd hebben tegen de ongetwijfeld rood aangelopen Van Hout. Van der Werf wist Van Hout tot bedaren te brengen. Of Taling dit allemaal meegekregen heeft is niet bekend. Het toont wel aan dat de spanningen in Leiden tijdens het eerste Beleg van de stad -dat duurde van oktober 1573 tot april 1574- flink opliepen. Niet alleen vanwege de steeds moeilijker situatie waarin de afgesloten stad zich bevond, maar ook er een stevige discussie in de stad was hoeveel macht de het stadsbestuur over de kerk had? Dominee Taling vond dat het stadsbestuur zich niet moest bemoeien met de kerk, Jan van Hout vond dat het stadsbestuur dat weldegelijk kon. Deze tegenstelling bleef etteren in de samenleving. Het mondde uiteindelijk uit in de strijd tussen de Rekkelijken en de Preciezen. Tussen progressief en conservatief. Tussen de volgelingen van Arminius en Gomarus, beiden Hoogleraar theologie aan de Leidse universiteit, die in 1617 met elkaar op de vuist gingen tijdens de Arminiaanse twisten op de Breestraat. En tussen landsadvocaat Johan van Oldebarneveldt en stadhouder Maurits. Het was een twist die de Calvinisten in tweeën scheurden. 

Deel dit bericht:
Facebook
Twitter
LinkedIn
Pinterest
Telegram