Op 3 oktober 2024 is het 450 jaar geleden dat Leiden werd ontzet. In het jaar voorafgaand aan deze viering neemt historicus Joost Bleijie u in een wekelijkse column mee naar het verhaal van Leidens Ontzet. Wat gebeurde er voorafgaand aan het Ontzet, wie waren de hoofdrolspelers en hoe ging het Beleg en het Ontzet daadwerkelijk? U leest het in de column 450 jaar Leidens Ontzet, met dit keer als onderwerp: Anna Severijns en de armenzorg.
Toen de geuzen met Haring en Wittebrood de stad in kwamen was men door het dolle heen. De bevrijders waren gekomen met boten vol proviand voor de Leidenaren. En dat was een zeer welkom geschenk. Voedsel en drinken was in de maand voorafgaand aan het Ontzet schaars geworden. Zo schaars dan Leidenaren naar alternatief voedsel gingen zoeken: katten, ratten, koolstronken en huiden werden gegeten of afgeknaagd. Een lekkere vette pekelharing en een goed stuk wittebrood ging er dan ook goed in. Al het proviand kon niet op de boten van de geuzen blijven liggen. Er werd dus in Leiden gezocht naar een plek en die werd gevonden in de Lodewijkkerk aan het Steenschuur. Dat toen nog Rapenburg heette. In die kerk werden het meegenomen voedsel opgeslagen en uitgedeeld. Volgens het verhaal zijn er Leidenaren die zich letterlijk hebben doodgebeten. Die hadden zo’n honger dat ze niet konden stoppen met eten. Maar het uitgemergelde lichaam kon al dat voedsel in een keer niet aan waardoor mensen alsnog stierven.
Tijdens het eerste beleg van Leiden (oktober 1573 – maart 1574) was de situatie in de stad een stuk beter dan tijdens het tweede Beleg. Er waren voorraden genoeg en dus was de stemming in de stad prima. Het stadsbestuur kon zich zelfs permitteren een brief naar Willem van Oranje te sturen met daarin de opmerking dat ‘als de Prins tijd en zin had, mocht hij Leiden wel eens een keertje kon komen ontzetten.’ Daar sprak niet heel veel urgentie uit. Leidenaren ‘zouden het tot en met kerk wel uithouden’ stond er eveneens in de brief geschreven. Toch is dat niet helemaal een juiste voorstelling van zaken. Na de jaarwisseling begon onder de armen de voedselsituatie te verslechteren. Zij waren afhankelijk van het uitdelen van voedsel dat geschonken was door de rijken van de stad of dat door kerken was ingekocht. Echter, zo makkelijk was het niet meer om voedsel de stad in te krijgen en dus sloeg de schaarste toe. Maar zoals altijd in dit soort situaties staan weldoeners op. In Leiden ook. Haar naam was Anna Severijns, getrouwd met een welgestelde Leidenaar. Samen met een aantal vriendinnen zamelde ze geld in om in de stad voedsel te kunne kopen om uit te delen aan de allerarmsten. Het was in die tijd ongebruikelijk dat vrouwen dit soort initiatieven namen, zeker als de man niet in het bijzin van de vrouw was. Severijns had daar maling aan, ging de boer op en kocht voedsel voor de mensen die het het hardst nodig hadden. In dat inzamelen van geld en het kopen van voedsel bleek Severijns erg goed te zijn. Het lukt Severijns en haar vriendinnen aardig om veel geld op te halen en veel voedsel te kopen. De allerarmsten konden worden geholpen.. Was er in die tijd een Top 50 van Leidse vrouwen die het verschil maken, dan had Severijns hoge ogen gegooid. Zij was samen met haar vriendinnen de drijvende kracht achter een stukje bijzondere liefdadigheid in Leiden in een heel moeilijke tijd.