De geschiedenis van Leiden is op Amsterdam na de rijkst gevulde geschiedenis van Holland. Toch is die geschiedenis lang niet altijd bekend. In de column Plaatsen van Herinnering neemt Leidenaar en historicus Joost Bleijie u wekelijks mee naar een plek in Leiden waar een bijzondere gebeurtenis heeft plaatsgevonden of naar een plek waar een beroemde historische Leidenaar gewoond of gewerkt heeft. Deze week zitten we in de 17e eeuw, de Hollandse Gouden Eeuw. Plaats van Herinnering is de Leidse Schoolsteeg waar Jan van Goyen, exponent van een uitzonderlijke groep Leidse fijnschilders woonde.
-door Joost Bleijie

De Schoolsteeg, geboorteplek van Jan van Goyen
Wie rond 1630 in Leiden een wandeling zou maken, zou weinig meer herkennen van de stad die een halve eeuw ervoor na een slopend en uitputtend Beleg op apegapen lag. De Tachtigjarige Oorlog was nog wel aan de gang maar met oorlogshandelingen had Leiden niet meer te maken. De oorlog vond ver van de Leidse stadmuren plaats. In de ruim 50 jaar na het Ontzet van de stad in 1574 had Leiden een metamorfose ondergaan. Leiden was een nijverheidsstad geworden waarvan het Leidse Laken overal ter wereld werd verhandeld. De Lakennijverheid bracht niet alleen werkgelegenheid en arbeidsmigranten die erg bedreven waren in de textiel, tevens bracht het de stad rijkdom en roem. Keerzijde was echter dat lang niet alle Leidenaren profiteerden van de nieuwe rijkdom. Zij leefden in verpauperde omstandigheden achter de rijke grachten of, in de tweede helft van de 17e eeuw, in de stadsuitbreidingen van Leiden in het noorden, noordoosten en oosten van de stad.
Economisch ging het Leiden voor de wind rond 1630. Dat gold ook voor het wetenschappelijke klimaat. De universiteit Leiden was na een wat trage start flink op stoom gekomen. Wetenschappers van over de hele wereld kwamen naar Leiden om colleges te geven en ook het aantal studenten groeide snel. Leiden was een echte universiteitsstad geworden. Het voordeel van het hebben van een universiteit werd ook zichtbaar in de economie. En ontstond een aan de universiteit gelieerde economie van boekdrukkers en studiebenodigdheden maar ook universitaire instellingen als de Hortus, de UB en het Anatomisch Theater leverden veel werkgelegenheid op. Zowel de textielnijverheid als de aanwezigheid van de universiteit had als gevolg dat er een welvarende middenklasse ontstond in de stad. Een middenklasse die dus wel wat geld te besteden had.
In dit gunstige economische klimaat van de stad bloeide ook het culturele leven, een fijn schilders klimaat in het bijzonder. Door zowel de rijke textielmagnaten als wetenschappers, maar ook door de steeds rijkere middelklasse ontstond er een vraag naar schilderijen. Je moest toch wat om de kale muren in je statige grachtenpand te verfraaien. In de eerste helft van de 17e eeuw leverde Leiden de nodige fijnschilders af. Rembrandt van Rijn was de grootste. In zijn kielzog maakten schilders als Jan Steen, Gerrit Dou, Jan van Goyen, David Baily en Jan Lievens furore zowel in Leiden als (ver) daarbuiten. Het was een uitzonderlijke groep fijnschilders die duidelijk de wind in de zeilen had.


